Hebron, Westelijke Jordaanoever
Hebron ligt ongeveer 45 minuten ten zuid-westen van Bethlehem en is naast de grootste industriële stad in de Westelijke Jordaanoever de meest surrealistische plek waar ik ooit ben geweest. Hier wonen in het hart van de stad zo’n 600 zwaargelovige joodse kolonisten temidden van de 150,000 zielen tellende (conservatieve) Palestijnse bevolking. Hebron is namelijk de stad waar de aartsvader Abraham en zijn vrouw Sarah begraven liggen – een plek van religieus belang voor zowel moslims als joden. En christenen. Volgens de Torah kocht Abraham het land voor 400 shekel.
De settlements in de Westelijke Jordaanoever liggen vrijwel allemaal op heuvels. Op die manier zijn ze beter te beveiligen. De vier nederzettinkjes in het centrum van Hebron vormen de enige uitzondering op deze regel aangezien de kolonisten hier tussen de Palestijnen wonen. De aanwezige Israëlische soldaten moeten de twee bevolkingsgroepen letterlijk op dagelijkse basis uit elkaar houden en tegen elkaar beschermen. Dit schijnt vaker wel dan niet in het voordeel van de kolonisten uit te vallen.
Zoals te verwachten zijn er veel spanningen tussen de kolonisten, die in de oude stad van Hebron in de buurt van de Ibrahimi moskee/Grot van Machpela synagoge zijn gaan wonen, en de Palestijnen. De moskee/synagoge was zo’n 15 jaar geleden enkel een moskee, maar open voor iedereen. In 1994 echter opende een extremistische kolonist tijdens het vrijdaggebed het vuur op de biddende Palestijnen en doodde daarbij 29 van hen. Sindsdien is de moskee opgesplitst in een moskee- en een synagogegedeelte.
In de oude stad lopen we door een straat die 6 jaar geleden nog deel was van de elders bruisende markt. Echter in 2000 werden alle winkels in de straat gesloten en huizen ontruimd door de Israëli’s zodat de kolonisten een directe doorgang hebben naar het synagogegedeelte van het gedeelde gebedshuis. Hier, midden in de oude markt in het centrum van Hebron, ligt de grootste ‘downtown’ nederzetting. Deze nederzetting werd in de jaren ’80 met toestemming van de Israëlische overheid betrokken. Ten gevolge hiervan hebben zo’n 20,000 Palestijnen hun huizen in de oude stad verlaten door botsingen met kolonisten, vrijwel constante militaire curfews, of gedwongen ontruiming. Palestijnen hebben hier enkel nog recht van doorgang. De delen van de straatjes in de oude stad die aan de huizen van de kolonisten grenzen zijn overdekt met stalen rekken. Dit blijkt niet voor niets te zijn, want de rekken zijn bezaaid met stenen en vuilnis. Hier gooien de kolonisten bewust stenen en vuilnis omlaag naar voorbijlopende Palestijnen in de benedenliggende straatjes.
Hoe verder we de oude stad inlopen, hoe surrealistischer de situatie wordt. De straten zien er steeds verlatener uit. Het druilerig trieste weer helpt daar overigens ook aan mee. Dit gedeelte van de oude markt is tot een spookstadje verworden en lijkt een no-man’s land, verlaten, op enkele snipers op de daken en groepjes patrouillerende Israëlische soldaten na.
Tel Rumeida is de naam van de nederzetting die tegen de oude stad van Hebron aanleunt. Men zegt dat deze nederzetting exact op het Bijbelse Hebron ligt, thuisgrond van de joodse partriarchen en koning David. Op het zuidelijke gedeelte van het heuveltje liggen twee tombes waarvan men gelooft dat het de tombes van Jesse (vader van koning David) en Ruth (grootmoeder van koning David) zijn. In 1984 plaatste een groep van zeven joodse gezinnen caravans op het heuveltje. De bouw van permanente gebouwen werd in 1998, na de moord op één van de kolonisten, goedgekeurd door de Israëlische overheid. Nu wonen hier zo’n 25 kolonistengezinnen tussen de Palestijnen. De Palestijnen hebben recht van doorgang om bij hun huizen te komen, maar alleen te voet. Ze moeten blijven doorlopen, stilstaan mag niet. De kolonisten mogen hier wel met hun auto’s komen, en we worden door de aanwezige Israëlische soldaten gewaarschuwd op te passen voor rondscheurende kolonisten.
Ik praat wat met een van die soldaten, 21, een vriendelijke jongen. Hij vertelt me hoe de dag ervoor twee kolonistenjongetjes boven aan de weg stenen gooiden naar een 10-jarig Palestijns meisje dat op weg was naar haar huis. De soldaten moesten er met z’n tweeën aan te pas komen om de kinderen uit elkaar te halen. Hij laat me niet door naar boven, naar de nederzetting. Het is niet veilig genoeg. Maar nederzettingen te over in deze contreien; even verderop ligt er nog een. Hier mag ik wel door.
Deze nederzetting, Beit Hadassah, is niet meer dan een brede straat en een cluster gebouwen. In 1979 betrok een groep van tien vrouwen en 40 kinderen de locatie (die toentertijd leegstond) en weigerde te vertrekken. Aanvankelijk weigerde Begin (de toenmalige Israëlische minister-president) de aanwezigheid van deze joodse gemeenschap te erkennen, maar tegelijkertijd liet hij ze ook niet verwijderen. Nadat zes inwoners omkwamen werd de nederzetting alsnog erkend en de echtgenoten van deze vrouwen toegelaten. Aan de linkerkant van de straat ligt Beit Hadassah en aan mijn rechterhand, zo’n 10 meter hoger, een Palestijnse school. Ik raak wederom met een soldaat aan de praat, een Amerikaanse jongen die 1,5 jaar geleden naar Israël is gekomen. De soldaat vertelt me hoe de kolonistenjongetjes vrijwel elke dag stenen omhoog gooien naar hun Palestijnse leeftijdsgenootjes die 10 meter hogerop naar school lopen. Onderwijl loopt een kolonist met een geweer over zijn schouder langs.
Ik praat nog wat door met de soldaat, en voor ik het weet staat er een schare kleine jongetjes met pijpenkrullen om ons heen. Hoewel er boven aan de trap (nog) niemand te zien is wijst één van de jochies met grote ogen naar boven en roept “Arabs! Arabs! Arabs!”. Een paar van zijn vriendjes roepen met hem mee. Een Palestijnse vrouw komt met (denk ik) haar zoon de trap van boven naar beneden gelopen, en de jongetjes pakken onmiddelijk stenen op en gooien ze naar de vrouw en jongen. Een oudere man (kolonist) staat erbij en kijkt ernaar. Dit alles onder het toeziend oog van 3 (filmende) leden van de Temporary International Presence in Hebron, een internationale observatiemissie die in 1994 na het moskeeincident tot stand kwam in overeenstemming met de Israëlische overheid en de PLO. Ik vraag me af of zonder hun aanwezigheid de jongetjes ook stenen zouden zijn gaan gooien. Zoals ik me wel vaker heb afgevraagd of de aanwezigheid van internationale monitors en activisten in deze conflictsituatie niet meer kwaad dan goed uithaalt.
Wederom is het de soldaat die de kinderen tot ophouden moet manen, hetgeen nogal wat voeten in aarde heeft. Pas als hij doet alsof hij om versterking belt houden ze op. Het busje voor de kinderen arriveert, en terwijl zij het busje inklauteren loop ik de trap op naar boven, richting de Palestijnse school. Als ik boven sta en naar beneden kijk valt mijn oog op een van de jongetjes in het busje, bij het raampje. Hij zwaait “nee, nee, nee” met zijn vinger in de lucht en gebaart mij druk terug naar beneden te komen. Vijf minuten daarvoor was hij degene die met zijn vriendjes stenen aan het gooien was naar een Palestijnse vrouw en haar zoon en hield ik, aangezien ik in hun “schootsveld” zat (aan de voet van de trap) m’n handen bij m’n hoofd voor het geval dat. Nu probeert hij me uit te leggen dat het daarboven, bij de Palestijnse school, gevaarlijk voor mij is.
© Faraasha Middle East Training & Advisory